Met CO2-grensheffing belooft de Europese Unie meer grip op de uitstoot van de staalindustrie te krijgen. Hoe zal dit bijdragen aan klimaatdoelen van 2050, en wat betekent het voor de staalproducenten binnen en buiten de EU?
De Europese Unie (EU) heeft ambitieuze klimaatdoelen: een reductie van 55% in broeikasgasemissies tegen 2030 en volledige klimaatneutraliteit in 2050. Voor Europese staalproducenten zoals Tata Steel in IJmuiden, die recent in het nieuws kwam vanwege de uitdagingen om te verduurzamen, betekent dit dat ze moeten voldoen aan strikte emissieregels én moeten betalen voor de CO2-uitstoot die vrijkomt tijdens het productieproces. Hoewel deze aanpak Europese bedrijven stimuleert om schoner te produceren, brengt het ook grote uitdagingen mee voor hun concurrentiepositie. Deze blog bespreekt hoe de Europese CO2-grensheffing kan bijdragen aan het behalen van de ambitieuze klimaatdoelen van de EU en tegelijkertijd de Europese staalindustrie beschermt tegen oneerlijke concurrentie.
Waarom is de CO2-grensheffing nodig?
De ambitie om in 2050 klimaatneutraal te zijn brengt grote uitdagingen met zich mee voor de Europese industrie. Productieprocessen moeten worden verduurzaamd, terwijl het concurrentievermogen van Europese staalproducenten onder druk staat door stijgende energieprijzen en hoge kosten voor CO2-uitstootrechten onder het Europese emissiehandelssysteem (ETS).
Tegelijkertijd kunnen concurrenten buiten de EU staal tegen lagere kosten produceren, omdat zij profiteren van soepelere milieuregels en vaak niet hoeven te betalen voor de CO2-uitstoot die vrijkomt tijdens het productieproces. Wanneer de EU strengere emissienormen hanteert dan andere regio’s, wordt het voor bedrijven aantrekkelijker om de productie te verplaatsen naar landen met minder strenge emissieregels. Neem het voorbeeld van een staalproducent zoals Tata Steel: de Europese markt kan worden overspoeld met goedkoper en vervuilender staal dat buiten de EU wordt geproduceerd. Dit remt de verduurzaming van de Europese staalindustrie en resulteert in een toename van de wereldwijde CO2-uitstoot.
Om een gelijk speelveld te creëren en koolstoflekkage te voorkomen, heeft de EU in oktober 2023 een CO2-grensheffing ingevoerd: het Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM). Deze maatregel is gericht op zes sectoren, waaronder staal, cement en aluminium. De regeling zorgt ervoor dat geïmporteerde goederen worden belast op basis van de CO2-uitstoot die tijdens de productie vrijkomt, waarbij rekening wordt gehouden met eventuele CO2-heffingen in het exporterende land.
Met CBAM zet de EU een nieuwe standaard voor internationaal klimaatbeleid. Buitenlandse producenten worden gestimuleerd om hun processen te verduurzamen, omdat minder CO2-uitstoot leidt tot een lagere CO2-heffing bij export naar de EU. Daarnaast stimuleert CBAM landen buiten de EU om een eigen emissiesystemen in te voeren, zodat er geen heffing in de EU betaald hoeft te worden, maar in eigen land. Zo draagt CBAM bij aan het verminderen van de wereldwijde CO2-emissies.
Kritiek op de CO2-grensheffing
Hoewel CBAM een veelbelovend instrument is om eerlijke concurrentie te waarborgen en koolstoflekkage tegen te gaan, zijn er enkele punten van kritiek.
Allereerst leidt CBAM tot extraterritoriale werking van het emissiebeleid van de EU, wat complexe vragen oproept met betrekking tot soevereiniteit. Het is echter belangrijk om op te merken dat CBAM landen niet dwingt om een specifiek emissierechtensysteem te implementeren. CO2-emissies van de goederen worden ook alleen belast bij de import in de EU.
Critici stellen dat CBAM een vorm van protectionisme zou kunnen zijn en mogelijk de regels van de World Trade Organization (WTO) schendt. Echter, CBAM maakt geen onderscheid tussen producten binnen en buiten de EU, want alle producten worden belast op basis van de CO2-uitstoot die tijdens de productie is vrijgekomen, waarbij de eventuele CO2-heffing in het exporterende land wordt verrekend. Bovendien kan de maatregel worden gerechtvaardigd als milieubeschermende maatregel, waarvoor uitzonderingen bestaan binnen WTO-regels.
Een ander bezwaar betreft de administratieve last die CBAM met zich meebrengt. Het nauwkeurig vaststellen van de CO2-uitstoot is een complex proces en resulteert in meer administratieve lasten bij de export van goederen naar de EU. Hoewel dit een uitdaging vormt, weegt het belang van CO2-reductie in de strijd tegen klimaatverandering naar mijn mening zwaarder.
Conclusie
CBAM legt een heffing op de CO2-emissies bij de invoer van goederen in de EU, waardoor het voor bedrijven minder aantrekkelijk wordt om de productie te verplaatsen naar regio’s met minder strenge normen. CBAM lijkt een veelbelovend instrument om eerlijke concurrentie te waarborgen en koolstoflekkage tegen te gaan. Daarnaast heeft CBAM de potentie om bij te dragen aan de wereldwijde reductie van broeikasgasemissies en stimuleert het de ontwikkeling van een groene staalproductie in Europa. Deze tweeledige impact plaatst CBAM in het hart van de inspanningen van de EU om haar ambitieuze klimaatdoelen te bereiken en wereldwijd leiderschap te tonen in de strijd tegen klimaatverandering.